afb.
Tijdens het archeologisch onderzoek van de Empelse sluis zijn vier houtmonsters genomen voor dendrochronologisch onderzoek. De sluis bestaat uit drie afzonderlijke sluisdelen. De eerste drie monsters zijn genomen uit de vloerdelen die zich in het eerste en tweede sluisdeel, bezien vanaf de Maaspoort, bevonden. Het vierde monster is fragment van een eikenhouten paal die gepositioneerd was tegen het eerste sluisdeel. De monsters zijn gecodeerd als 5555B 01A, 02A, 03A. Van het vierde monster, de paal, zijn twee verschillende trajecten ingemeten, die ieder een eigen code hebben gekregen, te weten 5555B 04A en 04B. Van het vierde monster is op twee verschillende punten het traject van jaarringen ingemeten. Het eerste traject (04A) telde 110 kernringen, afgesloten door 14 spintringen; de wankant was afwezig. Het tweede gedeelte dat is ingemeten (04B) bestond enkel uit kernringen, 64 in totaal. De spintgrens, en daarmee het spinthout, ontbrak. Het eerste traject (04A) kon worden gedateerd in 1530 ± 6 jaar, op basis van synchronisatie met een referentiecurve die betrekking heeft op het gebied Tecklenburg. De overige monsters (5555B 01A, 02A en 03A) waren geen eikenhout (Quercus) maar populierenhout (Populus canescens, Grauwe Abeel); onderzoek van deze monsters heeft helaas geen datering opgelerd. | 7 |
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 568, 690